Naar beneden, ook voor UK en FR versies

Uitstoot reduceren via sectorbeleid werkt niet 

 

Eigenlijk vanaf het begin van het fabriceren van nationale klimaatplannen is gekozen voor toepassing van de multi-sector methode om tot reductie van uitstoot te komen.

  1. Men definieert dan de sectoren bijvoorbeeld: gebouwen, transport, natuur, energie, industrie, agrarische sector, tertiaire sector.
  2. Registreert hun directe emissies en de omvang van overige energie-inputs (= electriciteit)
  3. Beziet aan de hand van het technisch mogelijke op dat moment in elke sector welke reducties per sector behaald zouden kunnen worden
  4. En probeert de optelsom van die sectoriele reducties te laten accorderen met een vooraf of tussentjds bijgesteld overall reductie-tijdstraject en reductie-doel.
  5. Vervolgens stelt men de sectoren verantwoordelijk voor de afgesproken reducties, en voert men stimulerend/ondersteunend beleid in.

Deze planvorming middels de multi-sectoriële methode fladdert wat mij betreft net zo wanhopig rond de klimaatmaterie als een vogel die een slaapkamer binnenvliegt. Ik ga uitleggen waarom dit een waardeloze methode is en waarom we onszelf via die weg de hel in werken.

Waar ben je als de vijf hierboven geschetste stappen hebt doorlopen? Wat heb je dan?

  • Een vechthok vol elkaar bijtende actoren met innovatiekoorts. Wie moet hoeveel reduceren? Elke verdeelsleutel wordt aangevochten. Win-win maatregelen leiden via subsidies tot overhaaste innovatie-koorts (zie biomassa debacle), en win-verlies maatregelen (zoals taksen) worden via lobbies de grond ingeboord. Gevolg: keer op keer struikelende implementatie. Zie rekeningrijden DE, NL, en FR.
  • Een vergiet waaruit emissies naar alle kanten kunnen wegstromen. Men gaat namelijk veel te weinig in op de inputs van elke sector. Zo registreert men van een inwoner of producent alleen de energie-input, maar wat ze verder elke dag uit de hele wereld en directe omgeving aanslepen kwantificeert men niets. Doordat men daar van weg kijkt, vangt de sectoriële beschrijving maar een gedeelte van de dynamiek. Elke sector is lek want blijft vrij om via inputs van elders elke reductie te compenseren of via een andere structuur andere uitstootruimte te benutten. Elke burger blijft vrij zo veel electriciteit te gebruiken als hij wil, zo vaak een nieuwe auto te kopen en zoveel brandstof te tanken als hij wil, zo veel pakjes per dag te ontvangen als hij begeert, zo veel internet te gebruiken als hij wil. Hij hoeft zich nergens te verantwoorden. Er is in elke sector ook geen rem op uitbreidingen (zoals extra koeling in een winkel, of een productie tak toevoegen aan een boerderij, of een zwaardere truck aanschaffen door een transportbedrijf)) of op nieuwe ondernemingen in een sector. Tesla bouwt bij Berlijn een gigantische fabriek en krijgt alle uitstootruimte die het nodig heeft. Meer als vijftig IT-bedrijven bouwen data-centers vol energievretende servers in Noord Nederland. Aanleg van laadpalen-infrastructuur, windmolenparken, PV power plants worden overal aangemoedigd, en geautomatiseerde distributiecentra bestormen bedrijfsterreinen. Kortom via deze aanpak krijgt men nooit een rem op de volumes, en dus geen greep op de wereldwijde uitstoot, zelfs als je er perfect rekenwerk omheen doet. Sterke en zwakke lekkages (die overigens alleen een probleem zijn zolang veel landen nog vrij zijn om hun emissieruimte op te rekken of aan beperkte emissiecontroles zijn onderworpen, en zolang de bunkeruitstoot nergens wordt meegeteld) worden hier en daar steeds beter gekwantificeerd, maar dat heeft geen enkele zin als uiteindelijk de vrije handel en de bestedingsvrijheid van burgers geen onderwerp van sturing en controle mogen worden. Zie onze evaluatie van de recente pogingen van duurzaamheidswetenschappers om deze lekken te kwantificeren, en vooral onze redenering over het zinken van de Titanic.
  • Een botte bijl waarmee je niet kunt prioriteren. Je kunt niet tegen een sector zeggen: “Doe dat soort diensten of producten maar niet meer want ze zijn niet prioritair”. De producent heeft vrijheid om vraag te vervullen. Men gebruikt elkaars input-vraag om het eigen outputvolume te verantwoorden. Zelfs milieu-organisaties doen daaraan mee; je broek zakt af. Zie bijvoorbeeld de uitspraak waarmee Natuur en Milieu accoord gaat met subsidie voor H2-elektrolysers (die leiden tot 20% meer stroomverbruik en tot 4 à 5 miljoen meer CO2-uitstoot van de energie-sector): "We zien groene waterstof als essentieel voor de industrie”. Daarmee kan alleen de raffinage- en chemiesector bedoeld zijn. Impliciet worden daarmee de volumes van die jongens 'untouchable' verklaard, en daarmee die van kunstmest, kerosine, diesel, plastics, bestrijdingsmiddelen, verven, etc. Alsof we zonder die troep niet zouden kunnen overleven. Toch is ons vermogen om economische activiteit te prioriteren nu juist de hoofdhendel waarmee het klimaatprobleem zal moeten worden opgelost. Want om klimaat leefbaar te houden, moeten we binnen grenzen gaan leven, moeten ons dus massaal tot het hoognodige gaan beperken, moeten dus massaal het overbodige voorlopig loslaten, moeten we dus gaan kiezen en bepalen welk soort volumes prioritair zijn voor (voorrang geven aan) het in stand houden van onze lichaamsfuncties.

De vooronderstelling begraaft de doelstelling

Met het laatste beland ik linea recta bij de kernfout achter het kiezen en vormgeven van de multi-sector methode nl.

De vormgeving van deze methode is totaal bepaald door de vooronderstelling dat onze toekomst alleen waard is geleefd te worden als de huidige hoofdsectoren van de economie hun wisselwerkingen met elkaar en de wereld zo niet kunnen uitbreiden dan toch in ieder geval kunnen handhaven. In die vooronderstelling is het idee van beperking dus in wezen al begraven. Maar geloof me, dit transactionisme is slechts belangrijk in de mate waarin het ons toekomst kan bieden. Men stelt zich met zo’n vooronderstelling niet ver genoeg boven de situatie. Als dit transactionisme (i.e. wisselwerkingpatroon met de wereldeconomie) onze voedsel en leefplekcondities wereldwijd fundamenteel schaadt en vernietigt moet ze im Frage worden gesteld. In de internationale klimaatbeweging is die urgentie, juist vanwege het concrete falen van de IPCC-VN-aanpak (ofschoon lofwaardig qua probleemstelling en organisatie daarom heen), nu zover onder ogen gezien dat men zich toenemend realiseert dat we toe moeten naar een zo basaal mogelijke menselijke overlevingsstrategie om via die weg een noodstop op het gebruik van alle fossiele brandstoffen binnen 5 jaar te realiseren

Kijk, waar het ook aan ligt, de uitgezette trajectoren m.b.t. emissie-ontwikkeling, m.b.t. klimaatvariabelen, en m.b.t. effecten op de dynamiek van de natuur kloppen gewoon niet. Alles loopt veel sneller uit de hand als steeds bedacht en voorspeld is. Groenland en Zuidpool smelten als een speer, oceanen warmen diep op, heel veel droogtegevoelige landstreken instabiliseren, in grote gebieden woeden steeds vaker infernale branden en stormen, en de biodiversiteit stort dramatisch in. Ook de sociaal-economische reacties daarop zijn gigantisch en niet voorzien. Zoals: ● de wereldwijde toename van kust- en rivierbescherming, ● steden die zich gaan verplaatsen (Djakarta), ● airco intensivering wereldwijd, ● de snelle toename van duurzame energieprojecten die elk infrastructureel een flinke uitstoot veroorzaken, ● watervoorzieningswerken in elke stad en gemeente, ● voorzieningen om voedselinstabiliteit op te vangen, ● internationalisering visserijvloten om vangstverliezen te compenseren, ● de gigantische ontginningsprojecten van Rusland en Canada in permafrost-gebieden, ● de agrarische herverkaveling van het Amazone-gebied, ● China's grootschalige infrastructuur- en landbouwprojecten in Azië en Afrika.

En die hele innovatie- en aanpassingsdynamiek blijft voorlopig draaien op fossiele brandstoffen want we hebben niks anders op dit moment, behalve minder dan 15% renewables.

Met de sectoriële methode krijgen we de emissies nooit onder controle

Kortom: We kijken door de huidige modellen en methoden veel te scheel en wazig naar de klimaat- en economie-dynamiek. Zodoende zijn de nu uitgezette reductie-paden veel te lang, en zijn de sectoriële reductieplannen ook veel te permissief. We moeten veel sneller (= binnen 5 jaar) veel meer (= onnodige economische activiteit) van onze levensstijl opgeven, willen we niet met man en muis worden uitgeroeid. Zie dit recente interview met Michael Mann waarin hij dit nog eens op een rij zet.

Met deze methode krijgt men geen vat op de emissies. want die methode wil dat helemaal niet. Door de inputs (= outputs van anderen) vooraf heilig (i.e. onbeperkt) te verklaren, teken je eigenlijk voor een expanderende wereld dwars tegen alle steeds feller opflikkerende natuurlijke en maatschappelijke instabiliteiten in. Je ademt met die schele voorstelling van zaken ook voortdurend de onwrikbaarheid van de huidige economische structuur in ieders gezicht. Brengt ze dus geen enkel moment op het idee dat we de nationale en wereldwijde stromen ook enigszins zouden kunnen gaan beperken gezien de klimaat-noodsituatie.

Ofschoon ik al langer vermoed dat het van gevoel losgeslagen verstand liever groots verongelukt dan klein leeft − ze gebruikt de wrede aspecten van liefde (bezeerd worden, verlaten worden, doden, slachten) als argument om zich naar distantie van nabijheid toe te redeneren, en crasht dan in nergenshuizen − heeft de geniepige operationalisatie van die grondhouding in de sectoriële CO2-reductiemethode mij (China ook trouwens) aanvankelijk enigszins verblind en gevangen in een optische illusie. Je ziet een eend (reductie) maar het is een konijn (expansie). Waardeloos dus. Een heel slecht kompas.

Hoe dan wel ?

We willen − want moeten − de emissie-ruimte limiteren. Dus moet onze aanpak van de opwarming zijn stuurpunt zoeken in (aangrijpen op) het punt waar het volume van een emissie wordt gekozen. En dat is merkwaardig genoeg niet bij de producenten van producten en diensten, zij luisteren en beantwoorden slechts de (voor hen heilige) vraag, maar dat punt zit verscholen in de besluitvorming van iedereen over aanschaf van producten (P) of gebruik van diensten (D). Daar wordt de vraag bepaald, en daarmee ook het volume van de daarmee gepaard gaande emissies. Geen sectoriële reductieregeling dus, maar een individuele reductieregeling.

Dat aangrijpen op die individuele besluitvorming komt neer op het ervoor zorg dragen dat in die besluitvorming emissies als randvoorwaarde een net zo beslissende rol gaan spelen als geld.

Zo'n individuele reductieregeling moet (a) waterdicht zijn (b) veilig zijn. Waarom dit tweede? Kijk we komen met het overleven van de mensheid in dusdanig supergevaarlijk vaarwater, dat we ons absoluut geen misslag meer kunnen veroorloven. Dat betekent dat je in die reductieregeling helemaal niet meer flexibel, of permissief kunt zijn. Je moet orde stellen en keihard handhaven. En die orde zal van een iets andere aard zijn dan wat burgers tot nu toe gewend zijn. Omdat?

We hebben de uitstoot al zo ver uit de hand laten lopen dat we nu gigantisch veel moeten reduceren. We hebben ook al bepaald hoever we in totaal als mensheid terug moeten, nog niet met welke snelheid maar dat doet er hier even niet toe: we kunnen uit dat totaal de individueel beschikbare emissie-ruimte afleiden. Een belangrijk punt daarbij is dat als je als mensheid zoveel moet reduceren, je onmogelijk nog speelruimte (vrijheden) kan toestaan in de mate waarin mensen daaraan moeten bijdragen. Slechts één "terug" is dan eigenlijk nog maar acceptabel, nl. iedereen per jaar een evengrote uitstootruimte toedelen.

Met een andere variant (zoals een reductie-percentage op huidig gebruik) stuit je op grote nadelen: (a) onderlinge verwijten over de onrechtmatigheid van verkregen of bewust gekozen gebruiksruimte in het verleden, zie slavernij-compensatie discussie en de arme vs rijke landen discussie over schuld aan opwarming; (b) preciese bepaling huidig gebruik noodzakelijk; (c) de implementatie op lange termijn zal door zich opbouwende onrechtvaardigheidgevoelens tussen groepen en klassen onmogelijk blijken.

Iedereen een evengrote jaarlijkse uitstootruimte (= budget) toedelen heeft al die nadelen niet. Zo'n budget per jaar kan individueel worden gehanteerd, en situationeel (klimaatzone, leeftijd, gezondheid) worden ingesteld. Hier is geen bepaling van huidig gebruik nodig, en de implementatie wordt gefaciliteerd door de breed gedeelde opvatting dat gelijkheid het minste onderlinge gezeik oplevert, en dus het beste werkt.

Dit is ook een totaal democratische manier van beperking, want ieders visie op en waardenconfiguratie rond alle aspecten (voedsel, erotiek, aanzien, gezondheid, veiligheid) van het leven komt tot recht tijdens de afweging rond het kiezen van de besteding van het emissie- (en geld-) budget. Met de resulterende keuzebundel uit het totale P(roduct) en D(ienst) pakket, brengt ieder haar/zijn eigen waarderingen en onderschikkingen daarbinnen tot uitdrukking in haar/zijn unieke hap uit de totale emissie-ruimte. Omdat je verder niet ingrijpt in de werking van de P en D producties, bepalen de burgers met elkaar in hoeverre sectoren in werking worden gesteld, en welke werkingswijze daarbinnen geprefereerd worden. En in het algemeen geldt: Elk bedrijf in elke sector verzamelt maar emissie-ruimte (voor productie en innovatie) ter grootte van de vraag naar hun outputs. In het emissie-budget van een burger is genieting van bepaalde overheidsdiensten natuurlijk verplicht bij geboorte (defensie-diensten, justitie, onderwijs), anderen misschien niet (zoals koningshuis, omroep, sociale zekerheid). Het emissie-budget van die diensten is afhankelijk van het aantal mensen dat er voor kiest die diensten te wlllen genieten.

Hoe dan wel: details

Deze aanpak heeft drie hoofdvoordelen: (1) het is waterdicht, (2) iedereen houdt vrijheid van besteding, en (3) via die vrijheid van besteding komt de omschakeling van alle producties (van P en D) naar emissie-arme werkwijzen tot stand zonder dat de overheid bij die productie-eenheden beleid hoeft te voeren.

Als volgt: Het enige wat moet gebeuren is dat de besteding van ieders budget moet worden geadministreerd, en overschrijding geblokkeerd. Dit vereist:

  1. Dat elk product of dienst naast een prijs ook voorzien wordt van een emissie-score.
  2. Die emissie-score is de optelsom van alle emissies die nodig waren tijdens de hele keten van het maakproces inclusief de emissies van de daartussen plaatsgevonden hebbende transportdiensten.
  3. Omdat de tussenproducten (= inputs) die elke producent gebruikt om producten of diensten te maken ook al een emissie-score hebben, is dus alleen noodzakelijk dat de emissies van zijn bewerkingen − voornamelijk directe emissies plus de afschrijvingsemissies (i.e. vervangingsemissies naar rato van levensduurgebruik) − gekwantificeerd worden en toegevoegd aan de optelsom van de emissie-scores van zijn inputs plus de emissies van de transportdiensten om die inputs vanaf zijn leveranciers bij hem te krijgen.
  4. Maar let op: de emissie-score van de transportdiensten gaan we zoals nu niet grotendeels weglaten (nl. internationaal vlieg- en scheepvaartverkeer), en half toerekenen (nl. alleen directe emissies) maar ook baseren op (= optellen van) de emissie-scores van alle inputs die dat transport gebruikt (i.e. al het infrastructurele, en ook de non-CO2 impacts van luchtvaart en scheepvaart), naar rato van het vervoerde gewicht uiteraard. Zie deze toelichting. Uit die toelichting blijkt dat het geen wonder is dat ondanks twintig jaar emissie-beperkende maatregelen de CO2-ppm (en N2O-concentratie) in de atmosfeer steeds sneller blijft toenemen. Natuurlijk in de eerste plaats door de economische volume-stijgingen, maar in de tweede plaats doordat iedereen − via onderschatting of weglating van transport-emissies − zijn eigen inputs (incl. energie-inputs) uitstoot-arm kan rekenen, door middel van talrijke parameters waarin die transport-emissies een rol spelen. Fouten in transport-emissies propageren zich namelijk vol gas door elke emissie-berekening van lange keten producties niet alleen via transport, ook via elke input waarin transport een grote rol heeft gespeeld (zoals energie).
  5. Hetzelfde geldt voor de emissie-score van de energie-inputs (zoals electriciteit of gas, etc) die iedereen gebruikt of een producent gebruikt om iets te produceren. Alle emissies van wat rond het opleveren van een energie-input heen danst − zoals onderhoudsemissies, vervanging onderdelen, de afschrijvingsemissies (je moet een windmolen bijvoorbeeld in 25 jaar vernieuwen), recycle-emissies, verzekeringsemissies, personeelemissies, administratieve emissies − komen via accumulatie van de subproducties in die emissie-score terecht, en zo op het bord van de gebruiker, naar rato van zijn gebruik.

Hoe werkt het uit?

Wat gebeurt er vervolgens? De dynamiek die zal ontstaan lijkt op dat van een systeem dat zichzelf voortdurend naar een centraal evenwicht organiseert. In dit geval: naar een zo emissie-arm mogelijke levensstijl van iedereen. Want:

  1. De burgers gaan prioriteren en dus in de eerste plaats kiezen wat ze zelf vinden primair nodig te hebben. Daarmee sterft alle overbodige economische activiteit een zachte dood. Dat is exact wat we nodig hebben, en wat de aanpak van het klimaatprobleem uiteindelijk beoogt nl. overleven binnen grenzen.
  2. Gebruikers kiezen het product of de dienst met de laagste emissiescore. Daarmee wordt een groot deel van het energieverbruik en het transportgebruik uit de ketens gewrongen. Waarom is dat zo? Het zwaarwegende emissie-criterium brengt juist lokale en handmatige producten en diensten in het voordeel, en de lange keten en lange afstand producten en diensten in het nadeel. Het resultaat is een enorme vraag naar lokale sourcing, naar lokaal delen van producten en diensten, en naar lokaal hergebruik. Dat triggert de creativiteit (onderzoek en ontwerp) om uitstootarm toch al het noodzakelijke ter plekke met lokaal aanwezige middelen te produceren. Het creëert lokale werkgelegenheid en zo verder.

En de sectoren dan?

Die kunnen door de overheid volledig met rust gelaten worden. Geen maatregelen, geen taxen, geen subsidies. Alle actoren binnen elke sector zullen zichzelf vanzelf uitstootarm gaan organiseren om genoeg vraag naar hun outputs te blijven opwekken. Wel moeten hun emissies en hun inputs real-time geregistreerd worden. De huidige well-to-wheel bepalingen en LCA-analyses zijn daartoe totaal ongeschikt. Er zitten veel te veel heilige dagen in, en ze zijn te algemeen. Er is real-time monitoring van alle bewerkingen in productie-ketens nodig om via de integraal over alle bewerkingen op elk moment de unieke emissie-score van elk (tussen)product of dienst, per leverancier, te kunnen presenteren:

  1. Zodat ze voortdurend gebruikt kunnen worden door burgers en producenten tijdens hun besluitvorming over hun inputs (welke, en van wie), en over het transport van die inputs.
  2. Zodat ze de overheid in staat stellen overschrijding van het emissie-budgetten van burgers haarscherp te constateren en te corrigeren.

Via deze weg verdwijnen alle huidige conflicten (en lekkages) rond emissie-reductie tussen en binnen sectoren als sneeuw voor de zon, en is implementatie van landelijke reductie-paden veilig en zeker.

j. nijssen, 2020

Dit artikel is in oktober geschreven. Er zijn franse en engelse pdf-versies van in omloop. Het staat sinds 26 oktober ook op duurzaamnieuws.nl.

 

♦  All text contents are free to use
♦  Comments etc: ina@climate-clues.nl
♦  This site doesn't use cookies
♦  and doesn't apply user tracking